Trefossa Een pleitbezorger van Sranan Tongo

Scrollen

TREFOSSA

Een pleitbezorger van Sranan Tongo 
 


Kort na de oorlog voerde Indonesië met succes een inspirerende onafhankelijkheidsstrijd. Suriname had niet de machtspositie om op korte termijn politieke zelfstandigheid af te dwingen. Toch had al sinds Anton de Kom de vrijheidsstrijd in Nederlands grootste kolonie ook de overzeese gebiedsdelen in Zuid-Amerika geïnspireerd, en ook daar liet de vooruitgang zich niet tegenhouden. 

Zo was Suriname vanaf 1954 niet langer een kolonie; het kreeg de status van een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Nog niet echt onafhankelijk dus, maar in elk geval met een eigen verantwoordelijkheid voor het binnenlands beleid en met een culturele omgeving die zich, aanvankelijk voorzichtig, ook ín Suriname zou gaan ontwikkelen. Er kwamen meer boekhandels en het was niet langer vanzelfsprekend dat een Surinaamse schrijver naar Nederland ging als hij of zij (meestal hij) zich wilde ontwikkelen: Albert Helman bijvoorbeeld, kwam terug, schrijver en dichter Hugo Pos (1913-2000) werkte tussen 1950 en 1964 in Suriname, en Trefossa (1916-1975) was redacteur van diverse culturele tijdschriften, en vooral: dichter. Hij schreef zijn gedichten als een van de eerste gepubliceerde dichters in het Sranan Tongo, en dat werd opgemerkt, ook in Nederland. 

Dichter, bloemlezer en recensent Paul Rodenko schrijft in NRC over ‘de zeer boeiende en belangwekkende kleine gedichtenbundel Troki van de Surinamer Trefossa’. Hij maakt een verrassende vergelijking met de historische avant-garde van Kurt Schwitters en Hugo Ball, die in klankgedichten hun oude taal probeerden af te breken, om die in de poëzie opnieuw op te bouwen. Omdat Trefossa een van de eerste gepubliceerde dichters in het Sranan Tongo is, kan hij proberen een ‘werkelijkheidscheppende magie terug te veroveren’ zonder een oude taal te hoeven afbreken, iets waarom Rodenko hem zelfs benijdde.

Trefossa speelde overigens niet alleen een belangrijke rol in de Surinaamse literatuur. Hij was geboren als Henri de Ziel, en in zijn paspoort stond ‘onderwijzer’. 

Paspoort Henri de Ziel 1967
Paspoort Henri de Ziel 1953

Het is mooi om te zien hoe hij als scholier al grote waarde hechtte aan het onderwijs. In dagboeken uit 1934 beschrijft hij de gang van zaken op school in detail en soms met nauwverholen ergernis wanneer het niveau van de les niet hoog genoeg was (of wanneer zijn eigen resultaten hem tegenvielen). ‘Eindelijk eens een vraag gehad op de scheikundeles’, noteerde hij dan. Of ‘toch meer van mezelf verwacht’. Hij stelde hoge eisen: aan zichzelf en aan school. Op 5 mei 1934 spreekt hij zichzelf toe: ‘Wat ’t leven aan lijden geeft is slechts een schijntje van wat ’t lijden aan ’t leven geeft’: 

Scroll verder

<p><span class="caption">Vanaf 1940 mocht De Ziel zich officieel onderwijzer noemen</span></p>

Vanaf 1940 mocht De Ziel zich officieel onderwijzer noemen



Dit ‘levensmotto’ nam hij ter harte, en zijn ergernis over het onderwijs ging hij te lijf door zelf als onderwijzer aan de slag te gaan. Drie jaar na de dagboekfragmenten waarin hij zichzelf aanspoort, staat hij voor de klas en hij bleef zijn hele leven betrokken bij het onderwijs, niet alleen als docent, maar ook in een adviserende rol. Als Trefossa had hij betekenis voor de literatuur, als Henri de Ziel droeg hij eraan bij dat lessen in Suriname zich steeds meer van het Nederlandse stempel wisten te ontdoen. 

Ook hij ging naar Nederland, waar hij aanvullende onderwijsaktes haalde en een bibliothecarisdiploma. De onderwijzer had grote plannen. Met de opgedane bagage keerde hij terug naar zijn vaderland, met ideeën over het belang van een andere taal dan het Nederlands als manier voor de Surinaamse cultuur om zich te uiten. 

Hij vertelde hierover in een lezing in 1963, die inhoudelijk in het verlengde ligt van wat Anton de Kom schreef over het belang van de Surinaamse geschiedenis. Eerst lijkt het of hij het belang van onderwijs in het Nederlands benadrukt, maar hij draait het snel om: 

Willen wij ons Nederlands – de voertaal – op peil houden, dan moeten wij ons voortdurend op Nederland oriënteren en niet op de cultuursfeer van de eigen omgeving. Hoe verdienstelijk dan ons Nederlands wordt, er gebeurt iets met ons gevoel van eigenwaarde. Je bent nooit jezelf, je moet altijd trachten een ander te zijn. 

Kortom, wie gevoel van eigenwaarde wil hebben, heeft een eigen taal nodig, en ook onderwijs in die taal. Taal is net zo belangrijk als de eigen geschiedenis, en over het Sranan Tongo zegt Trefossa/De Ziel: 

Het is diep immoreel om een cultuurverschijnsel (een taal) geboren uit wisselwerking en geschiedenis van de gehele gemeenschap, te verwaarlozen of te doden. Om geen enkele reden zou men dat mogen doen, dus ook niet omdat het aan onze problemen nog enkele zou toevoegen.

Een pijnlijke stilte viel hem ten deel, zo beschrijft Ronny Klimsop, een vriend van De Ziel die zijn levensschets schreef.

Toen Henny zijn toespraak beëindigd had, was zijn auditorium even muisstil. Hij was er zich van bewust dat hij met zijn referaat een knuppel in het hoenderhok had gegooid. Men protesteerde fel. De nationalist Henny de Ziel had de oude (koloniale) vesting aangevallen. Hij vroeg hun een keuze te maken tussen een koloniaal en een nationaal cultuurideaal. Vooral van de Surinaamse leerkrachten die het ‘vak’ Nederlands plachten te geven kreeg hij kritiek te verduren. Later op de avond zei hij tegen me: ‘Wat mij het meest spijt is, dat mijn landgenoten de tekenen des tijds nog niet verstaan.’ 

Het was 1963, Suriname was pas net een ‘onafhankelijk land binnen het Koninkrijk’, maar De Ziel realiseerde zich heel goed dat dat niet voldoende was, dat een volgende stap noodzakelijk was en ook dat dat niet eenvoudig zou worden. Hij was daarbij zijn tijd wel vooruit. Nogmaals Klimsop: 

Hij wees op de werkelijke onafhankelijkheid van ons land. Hij heeft altijd begrepen dat de ondergeschikte positie van Suriname binnen de relatie Suriname-Nederland één is van culturele aard en niet – zoals telkenmale beweerd wordt – van sociale, economische en staatkundige aard.

Hij had gelijk, maar zou het zelf niet meer meemaken: Trefossa overleed in januari 1975, Suriname werd onafhankelijk in november van hetzelfde jaar. 
 


Het volkslied


Trefossa’s rol was van grote betekenis. Als dichter, als onderwijzer en als iemand die nadacht over de ware betekenis van onafhankelijkheid. Bovendien leverde hij een concrete bijdrage in de ontwikkeling naar een onafhankelijk Suriname. Hij kreeg de opdracht om de tekst van het volkslied aan te passen aan de veranderende werkelijkheid. Dat wil zeggen – van het officieuze volkslied. Want het Wilhelmus was natuurlijk ‘gewoon’ het volkslied in dit deel van het Koninkrijk der Nederlanden, maar met de nieuwe status in 1954 ontstond begrijpelijkerwijs de wens een eigen volkslied te hebben. 

Het officieuze volkslied ‘Suriname’s Trotsche Stromen’ (1893), geschreven door de lutherse predikant Cornelis Atses Hoekstra op een melodie uit 1876 van J.C. de Puy, werd vooral op de zondagscholen gezongen. 

Onderwijsinspecteur Anton Leeuwin verdiepte zich in de materie en achterhaalde informatie over De Puy, die de muziek van diverse liederen op zijn naam had: kerkgezangen voornamelijk, zoals ‘Heerlijk klonk het Lieder der Engelen’, ‘Kribbe en kruis’ – en daar paste het gedragen ‘Suriname’s Trotsche Stromen’ wel bij.

Links: Anton Leeuwin verzamelt informatie over de componist van het volkslied. Rechts: Het Surinaamse volkslied, tekst van C. Hoekstra

De oorspronkelijke tekst van dominee Hoekstra was in de twintigste eeuw niet langer bruikbaar. Minister van opbouw Frank Essed gaf Trefossa in 1959 de opdracht om iets te maken wat voortbouwde op het traditionele volkslied en wat bovendien paste bij een eigen culturele identiteit. Dat de eerste strofe onmiddellijk sneuvelde, is niet verbazingwekkend. De regels ‘Mochten weer de vloten varen, dat de handel welig bloei, dat fabrieken welvaart baren, dat hier alles welig groei’ beschrijven Suriname als plantagekolonie, die puur om de winst voor Nederland draaide, waarvan in Suriname alleen de planters profiteerden. 

De tweede strofe was bruikbaar, maar toch niet helemaal: Trefossa veranderde meer dan de helft van de regels. De oorspronkelijke versie was een beetje nietszeggend. Trefossa verwijderde de koloniale hogeborstzetterij, en schoof de geschiedenis naar voren:

Hoe wij hier ook samen kwamen,
Aan zijn grond zijn wij verpand

Belangrijker nog dan zijn redactie op de Nederlandstalige tekst, is de tweede strofe in Sranan Tongo die inhoudelijk sterk aansluit op de eerste strofe: geen letterlijke vertaling, maar een vrije bewerking.

De tweede strofe luidt:

Opo kondreman oen opo!
Sranan gron e kari oen
Wans ope tata komopo
Wi moe seti kondre boen
Stre de f'stre wi no sa frede
Gado de wi fesi man
Eri libi te na dede
Wi sa feti gi Sranan.

Dat wordt in de vertaling door Michiel van Kempen:

Staat op! Landgenoten, staat op!
Suriname roept ons.
Waar onze voorouders ook vandaan kwamen,
wij moeten het land op poten zetten.
Als we strijden moeten, zullen we niet bang zijn.
God is onze Leider.
Heel ons leven, tot de dood,
zullen we strijden voor Suriname. 

Trefossa had een melodie gevonden van een Zwarte componist: ‘Welkom’ van Johannes Nicolaas Helstone, en daarop paste de tekst wonderwel. Dit voorstel werd echter afgekeurd en de melodie van De Puy werd gehandhaafd, en dat terwijl Helstone als een groter talent werd gezien. 

Anton Leeuwin schreef een toelichting bij het werk van Trefossa, al was hij het niet eens met de keuze voor de melodie van De Puy: hij zou een mooi stuk schrijven over de componist wiens melodie niet werd gebruikt. 

Dat leverde de nodige controverse op. Schrijver Edgar Cairo noemde het een ‘afgesleten oubollig rijmpje met een maatslepende Wilhelmusachtige melodie’. In 1959 was de invloed van de Nederlandse traditie nog onontkoombaar, en latere pogingen om het ‘Wilhelmusachtige’ te vervangen door ‘Een ware Sranan-singi met indiaanse fluit, hindostaanse tabla, drums (krioro-dron)’ (Cairo) liepen ook op niets uit. Dit bleef een compromis.

Het volkslied is een detail in de carrière van Trefossa. Het is echter wel van belang dat hiervoor een Surinaamse schrijver werd gekozen. Weliswaar iemand die een deel van zijn opleiding in Nederland had genoten, maar Trefossa werkte voor het merendeel in Suriname, in de literatuur én in het onderwijs – en gaf bovendien met zijn tekst het Sranan Tongo een officiële status. 

De laatste jaren van zijn leven bracht De Ziel door in Nederland. Voornamelijk vanwege zijn gezondheid: hij kwam in het Leidse Academisch Ziekenhuis terecht, maar in diens levensbeschrijving suggereert Klimsop dat de politieke onrust hem ook heeft verjaagd. 

Trefossa werd aanvankelijk in zijn laatste woonplaats Haarlem begraven. Na 30 jaar, in 2005, gingen zijn stoffelijke resten naar Suriname. En daar is nu ook zijn archief: de documenten over het volkslied, de dagboeken en diverse fotoalbums maken deel uit van de collectie van het Nationaal Archief Suriname.
 

Op zijn grafsteen stond het woord ‘Srefidensi’ – ‘onafhankelijkheid’ – een woord dat hij als eerste op schrift had gesteld. Hij had er vergeefs om geroepen in 1963, toen het stil bleef in het publiek. Hij droeg bij aan de onafhankelijkheid van zijn land en Suriname kreeg deze vlak voor zijn dood. Het begrip is onlosmakelijk aan zijn naam verbonden.

Kies een verhaal