Sluiten

Boudewijn
Büch

'een wereld verzinnen om
mezelf waar te maken'

de boekenkastreiziger

Boudewijn Büch werd op 14 december 1948 geboren en groeide op in een eenvoudige buurt van Wassenaar als derde van zes zoons. Al jong ontdekte hij dat hij grip op het leven kon krijgen door verhalen te vertellen.

Voor zijn streng katholieke en bij vlagen agressieve vader koesterde Boudewijn ambivalente gevoelens: hij genoot van de verhalen die zijn vader op sommige avonden bij de toverlantaarn vertelde, maar vreesde zijn woede-uitbarstingen. Hij leerde met die grilligheid om te gaan door ook zelf verhalen te vertellen.

 

Toen zijn vader tot afgrijzen van zijn zoons weer eens een nest kittens verdronk, verkleedde Boudewijn zich als priester en droeg voor zijn broers een mis op voor de katjes. Bij wijze van hosties deelde hij pepermuntjes uit en maakte de mis zo hilarisch dat zijn broers hun afschuw vergaten en over de grond rolden van het lachen. 

In juli 1958 stapte Boudewijn, toen negen jaar oud, in een bus die hem van Wassenaar naar Boxtel zou brengen. Daar bracht hij zes weken door in een katholieke vakantiekolonie: een instelling voor ‘bleekneusjes’, die daar met veel lichaamsbeweging in de buitenlucht en stevig eten weer wat kleur op de wangen en vlees op de botten moesten krijgen. Net als voor veel andere koloniekinderen was het verblijf niet de vakantie die hem beloofd was, maar een gevangenis van eenzaamheid, heimwee en strenge discipline. De zes weken leken een eeuwigheid te duren. Hij keek dan ook reikhalzend uit naar zijn ouders, die halverwege zijn verblijf op bezoek zouden komen. Maar omdat hij zó sterk hunkerde naar deze ontmoeting, raadde het bestuur van de kolonie het bezoek af uit vrees dat dit zijn heimwee alleen maar zou vergroten. Vader en moeder Buch gaven daar gehoor aan – wat Boudewijn hen nooit zou vergeven.

In zijn roman Het dolhuis transformeerde Büch de zes weken die hij in de kinderkolonie verbleef tot een jaar vol sadisme in een psychiatrische inrichting. Het was kenmerkend voor de werkwijze van de schrijver Boudewijn Büch. 

Lees hier meer over Het dolhuis

Na terugkomst was hij volgens zijn moeder niet meer de onbevangen wildebras die hij daarvoor was: plotseling was hij stil en teruggetrokken. Maar onveranderd was zijn boekenliefde. Anders dan zijn broers ging hij geen vliegtuigen kijken bij het nabijgelegen vliegveld Valkenburg, maar verdwaalde hij het liefst in zijn boeken: van het avonturenboek Van den goede koning Bastiaan tot de King Atlas voor de Jeugd. Naar eigen zeggen droomde hij van verre reizen, maar kon hij zich niet voorstellen dat hij ooit in werkelijkheid de plekken zou zien die klinkende namen droegen als Bikini en Paaseiland. Dat hoefde ook niet; hij was een boekenkastreiziger die lezend de hele wereld doorkruiste. 

Het is dan ook niet verwonderlijk dat aardrijkskunde een van zijn favoriete vakken was. Later zal hij schrijven over ‘gedroomde aardrijkskunde’: het in gedachten reizen naar plekken waar hij dacht nooit te zullen komen. Zijn belangrijkste bron daarvoor waren de atlas en een kleine plastic globe. Urenlang kon hij turen naar de kleine zwarte stipjes in het eindeloze blauw. Die eilandliefde blijkt ook uit de beschrijving van bijvoorbeeld Afrikaanse eilanden in schoolschriften, die hij minutieus voorzag van tekeningen en een legenda.

Büch of Buch?

4
foto's

De familienaam op het geboortekaartje van Boudewijn luidt ‘Büch’. In 1956, vermoedelijk toen vader Büch een nieuw paspoort aanvroeg, kwam aan het licht dat de familienaam ten onrechte een umlaut droeg. Zowel in persoonlijke correspondentie als op formele documenten (zoals zijn trouwakte) zette Rien Büch steevast een umlaut op zijn naam. Aangezien ook op zijn persoonskaart de umlaut met pen erbij is geschreven, is het niet ondenkbaar dat hij zijn functie als ambtenaar van de gemeente Den Haag gebruikt heeft om die puntjes eigenhandig toe te voegen. Zodoende kwam de familie onder deze naam in het ambtelijk systeem terecht. Na de ontdekking werd op last van de Officier van Justitie de umlaut verwijderd van alle officiële documenten, waaronder de geboorteaktes van Boudewijn en zijn broers. Niettemin zou Boudewijn, net als zijn vader, altijd zijn naam met die twee puntjes blijven sieren.

In de zomer van 1949, toen Boudewijn Büch negen maanden oud was, nam zijn moeder hem mee naar de Wassenaarse Oranjefeesten om deel te nemen aan een concours d’élégance. Van een stel oude gordijnen had zij voor zichzelf een jurk gemaakt en een bijpassende huif voor de bolderkar waarin ze Boudewijn vervoerde. Ze hadden veel bekijks, maar moesten het uiteindelijk toch doen met een tweede plaats en een vermelding in de lokale krant. Dat weerhield Boudewijn er niet van om jaren later te verkondigen dat hij ooit verkozen was als ‘mooiste baby van Zuid-Holland’.

Anderhalf jaar nadat zijn naam voor het eerst in de krant is verschenen, haalde Boudewijn Büch opnieuw de pers. Toen hij zijn moeder een koekje in de thee zag dopen, riep hij: ‘Boudewijn ook koekje wassen!’ Zijn moeder vond dat zo grappig dat ze de anekdote opstuurde naar het damesblad Eva. Ruim dertig jaar later zou Büch met de nodige zelfspot daarover in Het Parool schrijven: ‘Zo jeugdig nog en alreeds geciteerd’.