De kist

Lucebert beschilderde een kist waarop zich een drama in twee delen afspeelt. Bregje Hofstede analyseert het zwaard, de blinddoek en de twee onthoofdingen en concludeert dat de verblinding door een blinde wordt opgelegd.

 

 

‘Ik verlang naar je, je bent mun engel, ik de jouwe, helemaal jouw Lucebert’

Lees ook

Het is een grote kist, gemaakt van stevig hout. De korte kanten zijn witgeschilderd, de deksel laat onder een dikke zwarte verflaag alleen nog een vermoeden bestaan van een figuur in rood en groen. Maar op de lange kanten speelt zich een drama in twee delen af.

 

In de eerste scène zien we een vrouw. Ze draagt een blinddoek en een groen gewaad dat haar linkerschouder bloot laat. Achter haar staat een man in pak, die gebiedend naast zich op de grond wijst. Hij heeft geen hoofd, en in zijn hand houdt hij een kromzwaard.

 

In de traditionele iconografie staat een geblinddoekte vrouw in een gewaad – zeker als er ook een zwaard en een weegschaal bij komen kijken – voor Vrouwe Justitia, ofwel gerechtigheid. Haar blinddoek maakt haar sterk en nobel: ze is onbevooroordeeld. Met het zwaard voert ze haar afgewogen oordeel uit. Deze vrouw heeft echter geen weegschaal, en het zwaard ligt in andermans handen.

 

De man die haar gebiedt, is weinig meer dan een kostuum: tweedelig pak, wit overhemd, een nette das. We zouden kunnen zeggen dat hij autoriteit, orde, macht uitstraalt. Een kostuum is keurig en correct, het laatste vestimentaire bastion van de mannelijkheid, een kostuum is het establishment zelve. Zoek een foto op van eender welke internationale top, en dit is de outfit waarin de macht gestoken is.

 

Des te schokkender is het dat deze meneer zijn kop verloren is. De stomp van zijn hals bloedt niet eens, alsof dit een gewone staat van zijn is en de wond allang is geheeld. Het hindert hem niet, hoofdloos te zijn: zijn uitgestrekte wijsvinger velt alsnog het oordeel. 

 

Op de andere zijde is het vonnis voltrokken. De hand van de keurig geklede man houdt een afgeslagen hoofd vast, terwijl achter hem de torso van de vrouw de geest geeft – die zweeft als een witte rookpluim omhoog. 

 

 

Binnen de kunstgeschiedenis doet een man die een vrouwenhoofd triomfantelijk bij haar haren omhooghoudt, direct denken aan de mythe van Perseus en Medusa. Perseus was de Griekse held die eropuit gestuurd werd om de gruwelijkste van de drie Gorgonen te doden: Medusa, wier haren slangen waren en die met haar fatale blik iedere vijand ogenblikkelijk in steen veranderde. Perseus vermeed dat lot door haar niet rechtstreeks maar via zijn spiegelende schild aan te kijken. Nadat hij haar gedood had, gebruikte hij haar hoofd als wapen. Kenmerkend voor deze scène is het zwaard dat Perseus in zijn hand heeft: op Griekse vazen is dat vaak een sikkel of kromzwaard, precies zoals hier. In latere weergaven heeft de held doorgaans een khopesh – de Egyptische variant van een sikkelvormig zwaard – of een zwaard met een gekromd uitsteeksel.

 

De vrouw op de kist van Lucebert heeft geen slangenhaar. En of haar ogen de kracht hebben om iemand te verstenen, weten we niet: zij is blind en weerloos.

 

Lucebert was niet vies van traditionele symboliek, bijbels of anderszins, maar hij zette die altijd naar zijn hand en frustreerde daarmee de automatische interpretatie. Dat geldt ook hier. De heldere kleuren en lijnen en eenvoudige compositie, staan in contrast met de raadselachtigheid van de voorstelling. Wat zat er in een kist versierd met zoveel ontbrekende hoofden? Is de onthoofde vrouw een Justitia of eerder een Medusa – staat haar verblinding voor onschuld of verbergt de witte doek een blik die kan doden? En wat stond er op de deksel?

 

De kist is op zichzelf al een object dat het kijken frustreert: het is onmogelijk om beide zijden tegelijk te zien. Hoe vaak je hem ook omkeert, het raadsel laat zich niet oplossen. Lucebert leent zich niet voor een Rubiks-kubus.

 

We blijven achter met de indruk van een onheilspellende wereld, waarin verblinding door een blinde wordt opgelegd, en de onthoofder onthoofd is – alsof Lucebert wil suggereren dat je de ander geen gruwel kunt aandoen zonder zelf ook je menselijkheid te verliezen.